Een dagje Dachau
Als
het net uit is met je vriendin, moet je niet binnen gaan zitten met de
gordijnen dicht. Je moet de hort op, naar buiten. Dingen doen, nieuwe
ervaringen ondergaan om je lege brein mee te vullen.
Ik besloot naar Dachau te gaan. Misschien geen verstandige keuze, maar het was in elk geval een keuze.
In Dachau staat een slot uit de vroege middeleeuwen dat in
de zestiende eeuw door verschillende hertogen is bewoond. Ook is in
Dachau een goede biergarten. Tenminste, dat had ik in mijn bierboek
over München gelezen. Maar bij het horen van de plaatsnaam Dachau
denkt niemand aan kastelen of biertuinen.
Het was een hete dag, tweeëndertig graden, geen
wolkje aan de lucht. De trein bewoog nog toen de deuren al opengingen.
Ik stapte uit, liep het S-bahn station van Dachau door en nam bus 726
naar concentratiekamp Dachau. Of wat daarvan over is.
Het was druk in de bus. Ik was niet de enige die een
ernstige zaterdagochtend gepland had. Jaarlijks komen er zowat een
miljoen mensen naar het voormalig concentratiekamp. Zowel buitenlandse
als Duitse bezoekers. Ik zag zelfs groepen Duitse kinderen, die door
een
begeleidende volwassene verteld werd hoe verschrikkelijk hun volk
vroeger was.
In de afgelopen maanden heb ik twee Duitse romans gelezen.
Der Vorleser van Bernhard Schlinck en Atemschaukel van Hertha
Müller. In beide boeken spelen de Tweede Wereldoorlog en
concentratiekampen een rol. Duitsers hebben nog steeds een collectief
schuldgevoel voor wat er zeventig jaar geleden gebeurd is. Deels
aangepraat door de literatuur, deels door school en politiek.
Allereerst ging ik naar de filmzaal, waar om half twaalf
een Engelstalige film vertoond werd met foto’s en beelden van het
kampleven. Het was bomvol. Ik zat op de achterste bank naast een dik
Amerikaans meisje, vlakbij de deur waar ik binnen was gekomen. Het
meisje drukte haar been tegen de mijne en ik schoof iets opzij. Aan de
andere kant van het meisje zat een man met lang haar. Met zijn rug
leunde hij tegen een brandblusser. Een handzaam model, maar
waarschijnlijk te klein wanneer er in de filmzaal een flinke brand zou
uitbreken. Mijn gedachten gingen even naar de ontknoping van de film
Inglorious Basterds.
Een norse vrouw die de film zou starten zei tegen een man
met lang haar: ‘U mag niet voor de brandblusser zitten.’
Hij werd weggestuurd en moest ergens aan de zijkant gaan zitten.
Er werden beelden getoond van een schreeuwende Hitler, van
brandende synagoges, van uitgemergelde en opgestapelde lichamen. Mensen
doen elkaar de verschrikkelijkste dingen aan, vooral wanneer het als
een bevel van hogerhand wordt opgelegd. Daar is wetenschappelijk
onderzoek naar gedaan. Zo werkt het menselijk brein blijkbaar. Wat had
ik zelf gedaan als gevangene? En wat als kampbeul?
Toen de film afgelopen was, stond de norse vrouw voor de
deur waardoor ik naarbinnen was gekomen. ‘Hier mag u niet
door,’ zei ze. Ze wees naar een deur naast het filmscherm, waar
iedereen omheen dromde. ‘De uitgang is vooraan. Dat zijn de
regels.’
Dat kon wel tien minuten duren voordat ik hier weg was.
‘Waarom? Zijn we hier in een concentratiekamp,
ofzo?’ wilde ik vragen. Maar ik besloot mijn mond te houden.
Ik schuifelde tussen de massa naar buiten en bekeek de
tenstoonstelling in het museum. De audiotour die ik voor 3,50 gekocht
had, was waardeloos – er was zo veel te lezen, dat er voor
luisteren geen tijd was.
Buiten stonden er nog twee barakken overeind waarin de gevangenen
geslapen hadden. Eén ervan was van binnen te bezichtigen. De
sanitaire ruimte had twee rijen met toiletpotten. Weinig privacy. Ik
liep langs de houten stapelbedden. Drie verdiepingen hoog, negen bedden
lang, twee stellages per zaal, vier zalen per barak. Ik deed de
hoofdrekensom. 216 gevangenen per barak. Hier lagen ze ’s nachts
met vermoeidheid, vernedering, honger, pijn, angst, onzekerheid.
In een hoekje van het concentratiekamp lag het
crematorium, waar de lijken van overleden en vermoorde gevangenen
werden verbrand. Aan het eind van de oorlog stapelden de lijken zich
letterlijk op in de verschillende ‘wachtkamers’ van het
crematoriumgebouw, tot er weer plaats was in de ovens. Nu stonden er
mensen foto’s te maken van elkaar, poserend voor de
verbrandingsovens.
Ik verliet het crematorium en liep naar de uitgang, waar
ik mijn audiotour inleverde. In de boekhandel, die in hetzelfde
gebouwtje gevestigd zat, zag ik tientallen biografieën van
overlevenden uit kamp Dachau in de kast staan, maar ik kocht niets. Genoeg treurnis was
mijn brein binnengekomen vandaag. Ik
nam de bus en ging naar de biergarten waar ik een lekker
glas bestelde. Een literglas – geen lullig gedoe. Ik wilde
geen treurnis meer in mijn hoofd, niet vanwege Dachau en niet vanwege
mijn ex. Want uiteindelijk moet alle treurnis vergeten kunnen worden.
Steven
Verhelst
|
|
Vorige
columns
Met Marcel Maassen op brouwerij-tour
Palahniuk
Valpartijen
De geschiedenis van mijn kaalheid
Zelfhulpgroep
Een dagje Dachau
Zeemeermin
Kangoeroe
Atheïstenbus
Martini, en zure lucht
Planecrash
Solliciteren in Indiana
Een goede dag voor de zweetdruppel
Spijsvertering
Asperges eten in Beieren
Tandarts
Lucifer
O'brien
Vertrouw
niet op een taxi, vertrouw op jezelf
Met
Marcel Maassen naar Napa Valley
Stofzuigers,
honden en hernia's
Tomaat
De
meest onbetrouwbare klootzakken ter wereld
(Do
not stay in) Abbeyfield Guesthouse |